Arrest nr. 22249 van 6 augustus 2024 van het Hof van Cassatie vormt een belangrijke stap in het juridische debat over stilistische bedrijven en het recht op BTW-aftrek. In het bijzonder heeft het Hof bepaald dat artikel 30 van wet nr. 724 van 1994, dat het recht op BTW-aftrek uitsluit voor bedrijven met inkomsten onder een bepaalde drempel, in strijd is met de Europese regelgeving, met name met artikel 9, lid 1, en artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde.
De Italiaanse wet heeft, via artikel 30 van wet nr. 724 van 1994, beperkende maatregelen ingevoerd voor stilistische bedrijven, ervan uitgaande dat deze niet-operationeel zijn. Deze bepaling heeft geleid tot een algemene weigering van het recht op aftrek van de betaalde BTW, wat feitelijk bedrijven bestraft die, ondanks lage inkomsten, legitieme economische activiteiten ontplooien.
In zijn uitspraak verwees het Hof van Cassatie naar de beginselen die zijn uiteengezet door het Hof van Justitie van de Europese Unie in arrest nr. 341 van 7 maart 2024, en benadrukte dat de door de lidstaten genomen maatregelen ter bestrijding van fraude en belastingontduiking evenredig moeten zijn en het beginsel van BTW-neutraliteit niet mogen ondermijnen. Dit betekent dat, hoewel het bestrijden van fiscale misbruiken essentieel is, het recht van belastingplichtigen op BTW-aftrek, dat een essentieel onderdeel is van het BTW-stelsel zelf, niet opgeofferd mag worden.
Artikel 30 van wet nr. 724 van 1994 - Strijd met de artikelen 9, lid 1, en 167 van de "BTW-richtlijn" - Bestaan - Grondslag - Gevolgen - Buiten toepassing laten. Wat betreft stilistische bedrijven, stelt artikel 30 van wet nr. 724 van 1994, door het recht op aftrek van de betaalde BTW uit te sluiten voor bedrijven wier inkomsten onder een bepaalde drempel liggen (en hun niet-operationele karakter veronderstelt), zich in strijd met de artikelen 9, lid 1, en 167 van Richtlijn 2006/112/EG en moet daarom door de nationale rechter buiten toepassing worden gelaten, in overeenstemming met de beginselen die zijn uiteengezet in het arrest van het HvJ-EU nr. 341 van 7 maart 2024, volgens welke de door de lidstaten genomen maatregelen ter bestrijding van fraude, belastingontduiking en misbruik niet verder mogen gaan dan wat nodig is om dit doel te bereiken en niet mogen worden gebruikt op een wijze die het beginsel van BTW-neutraliteit in twijfel trekt.
Arrest nr. 22249 van 2024 markeert een belangrijke stap voor Italiaanse belastingplichtigen en een belangrijke bevestiging van het Europese recht. Het verduidelijkt niet alleen het conflict tussen de Italiaanse wetgeving en de Europese richtlijnen, maar herbevestigt ook het beginsel van BTW-neutraliteit, dat essentieel is voor het correct functioneren van de markt. Bedrijven, ook kleine bedrijven, moeten hun recht op BTW-aftrek kunnen uitoefenen zonder te worden bestraft door nationale regels die de toegang daartoe beperken. Op deze manier beschermt het Hof van Cassatie de rechten van belastingplichtigen en bevordert het een evenwicht tussen de bestrijding van belastingontduiking en de bescherming van de rechten van bedrijven.