De uitspraak nr. 27703 van 2024 van het Hof van Cassatie behandelt cruciale kwesties met betrekking tot faillissementsfraude, met name wat betreft begunstigende handelingen tijdens de faillissementsfase. De beslissing, genomen door de Vijfde Strafkamer, werpt licht op de vereisten voor het plegen van het misdrijf van faillissementsfraude, in een context van faillissementsrecht die voortdurend vragen oproept.
Faillissementsfraude is een misdrijf dat wordt geregeld door artikel 216 van de Faillissementswet, dat het gedrag bestraft van een ondernemer die, zich bewust van zijn eigen insolvabiliteit, bepaalde schuldeisers bevoordeelt ten koste van anderen. In de betreffende uitspraak betrof de zaak A.A., wettelijk vertegenwoordiger van de vennootschap Ge. Im. Ed. Srl, die in 2016 failliet werd verklaard. De betwiste transacties omvatten preferentiële betalingen en de teruggave van aanbetalingen, uitgevoerd in een context van economische moeilijkheden van de vennootschap.
Het Hof heeft verduidelijkt dat de verrekening van schulden en vorderingen het misdrijf van begunstigende faillissementsfraude kan vormen indien deze plaatsvindt tijdens de faillissementsfase en bepaalde schuldeisers bevoordeelt.
De uitspraak nr. 27703 van het Hof van Cassatie vormt een belangrijk referentiepunt voor de jurisprudentie inzake faillissementsfraude. Het onderstreept hoe het bewustzijn van de ondernemer van zijn insolvabiliteit en de uitgevoerde betalingswijzen strafrechtelijk relevante gedragingen kunnen vormen. De beslissing biedt interessante inzichten niet alleen voor juridische professionals, maar ook voor ondernemers, die zich bewust moeten zijn van de juridische implicaties van hun handelingen in situaties van bedrijfscrises.