Arrest nr. 37981 van 12 juli 2023, gedeponeerd op 15 september 2023, vertegenwoordigt een belangrijke uitspraak van het Hof van Cassatie die ingaat op het onderwerp van de nietigheid van arresten die in schriftelijke zittingen zijn gewezen, met name in de context van de overeenkomst voorzien in artikel 599-bis van het Wetboek van Strafvordering. Dit geval, betreffende de beklaagde M. R., biedt belangrijke inzichten om de juridische implicaties van juridische beslissingen die tijdens de noodsituatie van de Covid-19-pandemie zijn genomen, te begrijpen.
De overeenkomst ex artikel 599-bis van het Wetboek van Strafvordering is een procedure die de beklaagde toestaat een akkoord met het openbaar ministerie voor te stellen, teneinde een strafvermindering te verkrijgen of een veroordeling te vermijden. Het betreffende arrest benadrukt echter dat, indien de overeenkomst wordt afgewezen, een uitstel moet worden verleend om de beklaagde in staat te stellen een nieuwe overeenkomst voor te leggen. Het Hof heeft bepaald dat, bij gebreke van een dergelijk uitstel, het arrest lijdt aan een tussenliggende nietigheid.
Het Hof, verwijzend naar de artikelen 178 en 180 van het Wetboek van Strafvordering, stelt dat het arrest dat tijdens de schriftelijke zitting, voorzien door de noodregeling, is gewezen, als nietig moet worden beschouwd. Dit is met name significant in een periode waarin gerechtelijke procedures werden ontwricht door de beperkingen die door de pandemie werden opgelegd.
Overeenkomst ex artikel 599-bis van het Wetboek van Strafvordering - Afwijzing - Schriftelijke zitting voorzien door de noodregeling voor de beheersing van de Covid-19-pandemie - Verzuim van uitstel - Gevolgen. Wat betreft de overeenkomst met afstand van middelen in hoger beroep, lijdt het arrest dat is gewezen in de schriftelijke zitting voorzien door de noodregeling voor de beheersing van de Covid-19-pandemie, na de afwijzing van het verzoek tot overeenkomst en zonder dat uitstel is verleend om de beklaagde in staat te stellen een nieuwe overeenkomst voor te leggen, aan een tussenliggende nietigheid ex artikelen 178, lid 1, onder c), en 180 van het Wetboek van Strafvordering, indien de appellant, in zijn schriftelijke conclusies, de aanvaarding van de overeenkomst in hoger beroep heeft gevraagd, zonder ook in de hoofdzaak, zij het subsidiair, te concluderen voor het geval van afwijzing van de overeenkomst ex artikel 599-bis van het Wetboek van Strafvordering.
Concluderend biedt arrest nr. 37981 van 2023 belangrijke verduidelijkingen over de geldigheid van beslissingen die in schriftelijke zittingen tijdens de pandemie zijn genomen. Het benadrukt het belang van de naleving van procesgaranties, met name het recht op verdediging, en stelt dat de afwijzing van de overeenkomst zonder adequaat uitstel aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de geldigheid van het arrest. Deze uitspraak heeft dus niet alleen directe implicaties voor het specifieke geval, maar vertegenwoordigt ook een belangrijk referentiepunt voor toekomstige beslissingen op strafrechtelijk gebied.