De recente uitspraak nr. 23587 van 1 maart 2023 van het Hof van Cassatie heeft een interessant debat op gang gebracht inzake de nietigheid van procesakten, met name met betrekking tot het nalaten van de vermelding van de noodregelgeving ter bestrijding van de COVID-19 pandemie. In dit artikel analyseren we de inhoud van de uitspraak, de implicaties ervan en de relevante wetgeving.
Het geval betreft een dagvaardingsbesluit voor de beroepsprocedure, waarin de noodregelgeving voorzien in art. 23-bis van d.l. 28 oktober 2020, nr. 137, niet was vermeld. Het Hof van Beroep van Milaan had het beroep onontvankelijk verklaard, waarbij de kwestie van de nietigheid van de akte vanwege deze nalatigheid werd aangekaart. Het Hof van Cassatie heeft echter met uitspraak nr. 23587 bepaald dat het nalaten van de vermelding van de noodregelgeving niet leidt tot nietigheid van de akte, verwijzend naar het limitatieve karakter van de procesrechtelijke gebreken.
19 van art. 23-bis d.l. 28 oktober 2020, nr. 137, verlengd bij art. 16, lid 1, d.l. 30 december 2021, nr. 228, omgezet, met wijzigingen, bij wet van 25 februari 2022, nr. 15, leidt niet tot nietigheid van de akte, gezien het limitatieve karakter van dit procesrechtelijke gebrek.
Deze uitspraak is om verschillende redenen van bijzonder belang:
De uitspraak nr. 23587 van 2023 vertegenwoordigt een belangrijke stap in het begrip van strafprocedures in noodsituaties. De beslissing van het Hof van Cassatie biedt niet alleen verduidelijking over de kwestie van de nietigheid van akten, maar nodigt ook uit tot reflectie over het belang van een correcte toepassing van de noodwetgeving in het strafproces. Met de evoluerende pandemische situatie en de bijbehorende regelgeving is het voor juridische professionals van cruciaal belang om op de hoogte te blijven en voorbereid te zijn op de juridische uitdagingen die zich kunnen voordoen.