Commentaar op arrest nr. 22135 van 2023: Het Ontbreken van Digitale Ondertekening en de Ontvankelijkheid van het Beroep

Het recente arrest nr. 22135, gedeponeerd op 23 mei 2023, biedt een belangrijke interpretatie van de noodregelgeving die is ingevoerd om de Covid-19-pandemie het hoofd te bieden, met name met betrekking tot de indiening van cassatieberoepen. Het Hof heeft bepaald dat het ontbreken van een digitale handtekening van de verdediger op bijlagen die per gecertificeerde e-mail (p.e.c.) zijn verzonden, niet automatisch leidt tot de onontvankelijkheid van het beroep, indien het niet-essentiële documenten betreft.

De Wettelijke Context

Het arrest valt binnen de wettelijke context die is geschetst door Decreet-wet nr. 137 van 2020, omgezet door Wet nr. 176 van 2020, die noodmaatregelen heeft ingevoerd om de goede werking van de rechtspraak tijdens de pandemie te waarborgen. In het bijzonder bevat artikel 24, lid 6-sexies, sub b), specifieke bepalingen betreffende de methoden voor verzending van processtukken.

Noodregelgeving voor de beheersing van de Covid-19-pandemie - Art. 24, lid 6-sexies, sub b), d.l. nr. 134 van 2020 - Cassatieberoep verzonden per p.e.c. - Ontbreken van digitale ondertekening van bijlagen door de verdediger - Ontvankelijkheid - Voorwaarden - Feiten. Wat betreft beroepen, onder de noodregelgeving voor de beheersing van de Covid-19-pandemie, is het ontbreken van de digitale handtekening van de verdediger, ter conformiteit met het origineel, van de digitale kopieën van de bijlagen bij het beroepschrift verzonden per p.e.c., geen reden voor onontvankelijkheid van het cassatieberoep, ex art. 24, lid 6-sexies, sub b), d.l. 28 oktober 2020, nr. 137, omgezet, met wijzigingen, door wet 18 december 2020, nr. 176, indien het bijlagen betreft die niet essentieel zijn, omdat ze niet verband houden met de inhoud van het beroep, waarbij het beginsel van behoud van processtukken zich hiertegen verzet. (Feiten met betrekking tot het ontbreken van de digitale ondertekening van het aangevochten vonnis, waarbij het Hof het ingediende beroep ontvankelijk heeft verklaard, omdat het verzenden van de beslissing door de eiser overbodig was, aangezien deze wettelijk door de griffie van de rechter "a quo" moest worden verzonden).

Analyse van de Feiten

In de onderzochte feiten heeft het Hof het beroep van C. R. ingewilligd, overwegende dat het ontbreken van de digitale ondertekening van het aangevochten vonnis niet tot onontvankelijkheid mocht leiden. Deze aanpak weerspiegelt een interpretatie die gunstig is voor het behoud van stukken en de continuïteit van het proces, met name in een noodsituatie waarin de communicatie- en verzendingsmethoden van stukken aanzienlijk zijn beïnvloed door de pandemie.

De door het Hof vastgestelde voorwaarden kunnen als volgt worden samengevat:

• Ontbreken van digitale ondertekening is geen oorzaak van onontvankelijkheid.
• Niet-essentiële bijlagen hoeven niet digitaal te worden ondertekend.
• Het beginsel van behoud van processtukken prevaleert in geval van nood.

Conclusies

Arrest nr. 22135 van 2023 vertegenwoordigt een belangrijke stap naar meer flexibiliteit in juridische procedures in tijden van nood. Het benadrukt het belang van het aanpassen van de regels aan buitengewone omstandigheden, om te voorkomen dat formele technicismen de toegang tot de rechter belemmeren. Deze noodmaatregelen vergemakkelijken niet alleen de behandeling van beroepen, maar benadrukken ook de noodzaak van een toegankelijke en tijdige rechtspraak voor alle burgers, zelfs onder moeilijke omstandigheden.