Het recente arrest nr. 36573 van 1 juli 2024 van het Hof van Cassatie biedt een belangrijke reflectie op vermogenspreventieve maatregelen, met name met betrekking tot de ingangsdatum van de termijn van vijf jaar voor de aanvang van de preventieve procedure, zoals vastgelegd in artikel 18, lid 3, van wetsdecreet nr. 159 van 2011. Deze beslissing blijkt cruciaal te zijn, niet alleen voor de praktische toepassing ervan, maar ook voor de juridische reikwijdte ervan in een context van toenemende aandacht voor openbare veiligheidsmaatregelen.
Het Hof van Cassatie heeft verduidelijkt dat de ingangsdatum van de termijn van vijf jaar voor de aanvang van de preventieve inbeslagnameprocedure uitsluitend moet worden gerelateerd aan het overlijden van de voorgestelde persoon, en uitsluit dat deze termijn analoog kan worden toegepast op het overlijden van de fictieve houder van het goed. Dit betekent dat het overlijden van de persoon tegen wie de onteigening kan worden bevolen, de enige gebeurtenis is die de tijdsberekening doet starten.
Preventieve inbeslagname - Termijn van art. 18, lid 3, wetsdecreet nr. 159 van 2011 - Ingangsdatum - Overlijden van de persoon tegen wie de onteigening kan worden bevolen - Feiten. Wat betreft vermogenspreventieve maatregelen, moet de ingangsdatum van de termijn van vijf jaar voor de aanvang van de vermogenspreventieve procedure, voorzien in art. 18, lid 3, wetsdecreet van 6 september 2011, nr. 159, uitsluitend worden gerelateerd aan het overlijden van de voorgestelde persoon. (Feiten waarbij het Hof, ter toepassing van het beginsel, uitsloot dat de tijdelijke limiet van vijf jaar analoog kon worden toegepast op het overlijden van de fictieve houder van het goed, rechtsvoorganger van de betrokken derden).
Dit juridische beginsel heeft verschillende praktische implicaties, waaronder:
Het arrest maakt deel uit van een breder kader van wetgeving en jurisprudentie, waarin het belang wordt erkend van het waarborgen van een juiste balans tussen preventiebehoeften en de bescherming van individuele rechten. Eerdere jurisprudentie, zoals die van de Verenigde Kamers, bevestigt de oriëntatie van het Hof en biedt een verdere juridische basis voor de toepassing ervan.
Concluderend vertegenwoordigt arrest nr. 36573 van 2024 een belangrijke stap voorwaarts in de regulering van preventieve maatregelen. De duidelijkheid over de ingangsdatum van de termijn van vijf jaar, uitsluitend gekoppeld aan het overlijden van de voorgestelde persoon, biedt een duidelijker wettelijk kader en meer rechtszekerheid. Het is essentieel dat professionals in het veld op de hoogte zijn van dergelijke ontwikkelingen om de bescherming van de rechten van hun cliënten en de correcte toepassing van de wet te waarborgen.