Arrest nr. 39680 van 10 september 2024 vormt een belangrijk referentiepunt voor het begrip van de dynamiek met betrekking tot preventieve beslagen en de bescherming van derde schuldeisers. In het bijzonder heeft het Hof de kwestie onderzocht van de verificatie van de vordering van derden in relatie tot preventieve beslagen die zijn gelast vóór de wijziging van artikel 12-sexies van wetsdecreet nr. 306 van 1992, zoals gewijzigd door artikel 31 van wet nr. 161 van 2017.
De bovengenoemde wetswijziging heeft de bepalingen van Titel IV van wetsdecreet nr. 159 van 2011 uitgebreid tot confiscatie wegens onevenredigheid en het daaraan ten dienste staande preventieve beslag. Het Hof heeft echter bepaald dat de verificatie van de vordering van derden moet geschieden volgens het beginsel van de goede trouw, waarbij de toepassing van de antimaffiawetgeving met betrekking tot de bescherming van derden en de betrekkingen met faillissementsprocedures wordt uitgesloten.
Bescherming van derde schuldeisers - Preventieve beslagen gelast vóór de wijziging van art. 12-sexies wetsdecreet nr. 306 van 1992 door art. 31 wet nr. 161 van 2017 - Beginsel van goede trouw - Toepassing - Titel IV van wetsdecreet nr. 159 van 2011 - Toepasbaarheid - Uitsluiting. De verificatie van de vordering van de derde met betrekking tot preventieve beslagen die gericht zijn op confiscatie wegens onevenredigheid, gelast vóór de wijziging van art. 12-sexies, wetsdecreet 8 juni 1992, nr. 306, omgezet, met wijzigingen, door wet 7 augustus 1992, nr. 356, door art. 31 wet 17 oktober 2017, nr. 161, die de bepalingen van Titel IV van wetsdecreet 6 september 2011, nr. 159, heeft uitgebreid tot confiscatie wegens onevenredigheid en het daaraan ten dienste staande preventieve beslag, moet geschieden volgens het beginsel van de goede trouw, zonder dat de voornoemde antimaffiawetgeving betreffende de bescherming van derden en de betrekkingen met faillissementsprocedures van toepassing kan zijn.
Arrest nr. 39680 van 2024 biedt een duidelijke interpretatie van de geldende wetgeving, waarbij het belang van het beginsel van goede trouw in preventieve beslagprocedures wordt benadrukt. Deze beslissing biedt niet alleen nuttige richtlijnen voor professionals in de sector, maar draagt ook bij aan een betere bescherming van de rechten van derde schuldeisers, door te herhalen dat hun positie zorgvuldig en zonder vooroordelen voortvloeiend uit wetgevingen van vóór de recente wetswijzigingen moet worden beoordeeld. Het is daarom van fundamenteel belang dat de bij dergelijke procedures betrokken partijen zich bewust zijn van deze nieuwe ontwikkelingen voor een correct beheer van hun juridische posities.
