Arrest nr. 36467 van 3 juli 2024, gedeponeerd op 1 oktober 2024, vertegenwoordigt een belangrijke interventie van het Hof van Cassatie op het gebied van de schorsing van de procedure met proeftijd. In het bijzonder heeft het Hof enkele fundamentele beginselen herbevestigd met betrekking tot de bewijslast van de verdachte bij de beoordeling van de mogelijkheid om de feiten te herkwalificeren tot een misdrijf dat toelating tot dit instituut mogelijk maakt. De beslissing is gebaseerd op een grond voor de uitdoving van het misdrijf en biedt nuttige reflectiemomenten voor advocaten en juridische professionals.
Volgens het Hof moet de verdachte die gebruik wil maken van de schorsing van de procedure aantonen dat de feiten waarvan hij beschuldigd wordt, kunnen worden herkwalificeerd tot een misdrijf dat toegang tot de proeftijd mogelijk maakt. Dit brengt een bewijslast met zich mee, oftewel de noodzaak om een behandelplan voor te leggen of, als alternatief, een verzoek aan het Bureau voor Externe Strafrechtelijke Tenuitvoerlegging (UEPE). Met andere woorden, het is essentieel dat de verdachte zich niet beperkt tot het aanvragen van de schorsing, maar ook concrete elementen verstrekt die zijn intentie om een herstelproces te ondernemen, aantonen.
Bestaan - Redenen. Wat betreft de schorsing van de procedure met proeftijd, heeft de verdachte, indien hij van mening is dat de feiten juridisch kunnen worden herkwalificeerd tot een misdrijf dat toelating tot dit instituut mogelijk maakt, de plicht om het behandelplan te overleggen of, althans, het verzoek dat te dien einde is gericht aan het Bureau voor Externe Strafrechtelijke Tenuitvoerlegging, aangezien dit toelatingsvereisten zijn voor het verzoek tot schorsing ex art. 464-bis, lid 4, cod. proc. pen.
De praktische implicaties van dit arrest zijn significant. Allereerst vertegenwoordigt de verduidelijking van de bewijslast een belangrijke stap naar meer procedurele duidelijkheid. Advocaten zullen daarom bijzondere aandacht moeten besteden aan de voorbereiding van schorsingsverzoeken, waarbij zij ervoor moeten zorgen dat deze vergezeld gaan van alle benodigde documentatie. Bovendien kan dit arrest de toegepaste verdedigingsstrategieën beïnvloeden, aangezien de mogelijkheid van herkwalificatie van de feiten een cruciaal aspect wordt.
Concluderend biedt arrest nr. 36467 van 2024 een belangrijke gelegenheid tot reflectie op het delicate evenwicht tussen het recht van de verdachte op een eerlijke proeftijd en de naleving van de wettelijke procedures. Advocaten en juridische professionals moeten de implicaties van dit beginsel zorgvuldig overwegen en zich voorbereiden om het nodige bewijs te leveren ter ondersteuning van verzoeken tot schorsing van de procedure. De door het Hof van Cassatie geboden duidelijkheid vertegenwoordigt een verdere stap naar een eerlijker en begrijpelijker rechtspraak.