De recente beschikking van het Hof van Cassatie, nr. 26751 van 15 oktober 2024, behandelt een cruciaal onderwerp in het familierecht: de intrekking van de alimentatie na echtscheiding. In het bijzonder heeft het Hof zich uitgesproken over het beroep van A.A. die de beslissing van het Hof van Beroep van Brescia aanvocht, welke de aanvraag tot intrekking van de alimentatie ten gunste van B.B. had afgewezen. Dit artikel analyseert de belangrijkste punten van de uitspraak en de betekenis van de beslissingen van het Hof.
A.A. verzocht de intrekking van de alimentatie van 1.750 euro per maand, stellende dat hij een verandering in zijn economische omstandigheden had ondergaan en dat hij over elementen beschikte die de verbeterde vermogenssituatie van zijn ex-vrouw, B.B., zouden aantonen. Het Hof van Beroep wees het verzoek echter af, oordelende dat de verzoeker de nieuwe feiten die de intrekking zouden rechtvaardigen niet adequaat had aangetoond.
Het Hof benadrukte dat het niet toestaan van het door A.A. gevraagde bewijs de mogelijkheid had belemmerd om de nieuwe economische omstandigheden aan te tonen, die essentieel waren voor de beslissing.
Een centraal aspect van de beslissing betreft de bewijslast. Volgens het Hof heeft A.A. onvoldoende elementen verstrekt ter ondersteuning van zijn verzoek. In het bijzonder werd benadrukt dat de ingediende documentatie de vermogenssituatie van B.B. niet duidelijk en concreet bewees, ondanks de beweringen van de verzoeker. Het Hof herhaalde dat het aan degene is die de intrekking van de alimentatie vraagt om de significante veranderingen in de economische omstandigheden van de partijen aan te tonen.
Concluderend vertegenwoordigt de beschikking nr. 26751 van het Hof van Cassatie een belangrijke positie-inneming inzake de bewijslast bij alimentatie na echtscheiding. Het Hof heeft verduidelijkt dat de enkele bewering van een vermogensverbetering niet volstaat om de intrekking van de alimentatie te rechtvaardigen zonder concreet en gedocumenteerd bewijs. Deze beslissing onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige en rigoureuze beoordeling van de economische omstandigheden van de partijen, en benadrukt het belang van bewijs bij gerechtelijke beslissingen.