Arrest nr. 50235 van 21 november 2023, uitgesproken door het Hof van Cassatie, biedt belangrijke inzichten met betrekking tot de niet-strafbaarheid wegens geringe ernst van de daad, zoals geregeld in artikel 131-bis van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel is van fundamenteel belang, aangezien het een vorm van vermindering van strafrechtelijke aansprakelijkheid introduceert in geval van gedragingen van bijzonder geringe ernst. Het Hof heeft met zijn beslissing de reeds door het Constitutionele Hof geuite oriëntatie met arrest nr. 173 van 2022 bevestigd, waarbij de nadruk werd gelegd op de noodzaak van een afweging tussen de rechten van de verdachte en die van de burgerlijke partij.
Het Constitutionele Hof heeft met arrest nr. 173 van 2022 bepaald dat in geval van toepassing van artikel 131-bis van het Wetboek van Strafrecht, de rechter zich noodzakelijkerwijs ook moet uitspreken over de door de burgerlijke partij ingediende vordering tot teruggave of schadevergoeding. Dit aspect is cruciaal omdat het impliceert dat de aanvaarding van de vordering van de burgerlijke partij een voorwaarde wordt voor de vaststelling van de proceskosten, waardoor het geheel eerlijker en rechtvaardiger wordt.
Het recente arrest nr. 50235 van 2023 sluit aan bij deze context en bevestigt de noodzaak van een duidelijke uitspraak van de rechter met betrekking tot de schadevergoedingsvorderingen. Dit betekent dat, zelfs in geval van niet-strafbaarheid, de burgerlijke partij het recht heeft om haar vordering erkend te zien. Het Hof heeft benadrukt dat de rechter zich niet kan beperken tot het verklaren van de niet-strafbaarheid zonder de kwesties met betrekking tot de proceskosten aan te pakken, waardoor een belangrijke precedent wordt geschapen.
Grond voor niet-strafbaarheid ex art. 131-bis Wetboek van Strafrecht - Arrest Constitutioneel Hof nr. 173 van 2022 - Gevolgen - Regeling van de door de burgerlijke partij gemaakte proceskosten - Noodzaak - Redenen. Wat betreft de niet-strafbaarheid wegens geringe ernst van de daad, is de rechter die een arrest uitspreekt krachtens artikel 131-bis van het Wetboek van Strafrecht, als gevolg van het arrest van het Constitutionele Hof nr. 173 van 2022, gehouden zich uit te spreken over de door de burgerlijke partij ingediende vordering tot teruggave of schadevergoeding, en de aanvaarding daarvan vormt de noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor de vaststelling van de door de burgerlijke partij gemaakte proceskosten.
Concluderend vertegenwoordigt arrest nr. 50235 van 2023 een verdere belangrijke stap naar een eerlijker rechtspraak, waarbij de rechten van de burgerlijke partij niet worden verwaarloosd, zelfs niet in gevallen van niet-strafbaarheid. De noodzaak van een duidelijke uitspraak van de rechter beschermt niet alleen de burgerlijke partij, maar draagt ook bij aan een grotere transparantie en consistentie in het rechtssysteem. Het is van essentieel belang dat juridische professionals kennis nemen van deze ontwikkelingen om een correcte toepassing van de normen en een effectieve bescherming van de rechten van alle betrokkenen te waarborgen.