Arrest nr. 1061, uitgesproken door het Hof van Cassatie op 20 december 2024, biedt een belangrijke interpretatie van de opvolging van wetten in strafzaken, met name wat betreft het klachtregime voor misdrijven. Het Hof behandelt een zaak betreffende gekwalificeerde huiselijk geweld, waarbij wordt onderzocht hoe wettelijke bepalingen worden toegepast in het kader van een wetswijziging.
De centrale vraag van het arrest is: wat gebeurt er wanneer, tijdens een strafprocedure, wordt overgegaan van een klachtregime naar een regime van ambtshalve vervolging? Dit aspect is van fundamenteel belang om de rechten van de verdachte en de eerlijkheid van het proces te waarborgen. Het Hof heeft bepaald dat in dergelijke gevallen de wet die het meest gunstig is voor de dader moet worden toegepast, in overeenstemming met artikel 2, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Misdrijf waarvoor, tijdens de procedure, eerst het klachtregime wordt ingevoerd en vervolgens het ambtshalve vervolgingsregime wordt hersteld - Toepassing van de gunstigste wet, overeenkomstig art. 2, vierde lid, Wetboek van Strafrecht - Bestaan - Redenen - Feiten. Wat betreft de opvolging van wetten, indien tijdens de procedure voor het betwiste misdrijf het klachtregime wordt ingevoerd en de ambtshalve vervolging ervan vervolgens wordt hersteld, moet de wet waarvan de bepalingen het meest gunstig zijn voor de dader, worden toegepast, overeenkomstig art. 2, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, gezien de gemengde, materiële en procedurele aard van de klacht. (Feiten met betrekking tot het misdrijf van huiselijk geweld, gekwalificeerd volgens art. 416-bis.1 Wetboek van Strafrecht, gepleegd voordat het wetsdecreet van 10 oktober 2022, nr. 150 de ambtshalve vervolging uitsloot, en berecht na de herinvoering van het voorgaande regime door de wet van 24 mei 2023, nr. 60).
De beslissing van het Hof van Cassatie is van groot belang, niet alleen voor de specifieke zaak, maar ook voor de jurisprudentie in het algemeen. Het verduidelijkt dat de aard van de klacht gemengd is, zowel materieel als procedureel, en dat de toepassing ervan daarom rekening moet houden met de fundamentele rechten van de verdachte. Het Hof benadrukt, door te verwijzen naar artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht, het belang van het waarborgen van de toepassing van de gunstigste wet, een beginsel dat diepe wortels heeft, ook in het Europese recht.
Dit beginsel is essentieel om niet alleen een eerlijke rechtspraak te garanderen, maar ook om misbruik door het strafrechtelijk systeem te voorkomen, met name in situaties waarin de rechten van individuen kunnen worden aangetast door wetswijzigingen.
Samenvattend vertegenwoordigt arrest nr. 1061 van 2024 van het Hof van Cassatie een belangrijke stap voorwaarts in het begrip van de opvolging van wetten in strafzaken. Het herbevestigt het beginsel van de toepassing van de gunstigste wet, ter bescherming van de rechten van verdachten en ter waarborging van een eerlijk proces. Deze zaak zal zeker dienen als referentiepunt voor toekomstige juridische beslissingen op dit gebied, en benadrukt het belang van een rechtssysteem dat de fundamentele rechten van alle burgers respecteert en beschermt.